Natuurgebieden
Palmerswaard
Ligging en ontstaansgeschiedenis
Door: Han Runhaar en Piet van Klaveren
De Palmerswaard is het uiterwaardgebied direct ten westen van Rhenen. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door een steilrand die de overgang vormt naar de Utrechtse Heuvelrug. Tot in de jaren 70 was de Palmerswaard een weilandgebied waar koeien graasden. Met een zomerkade werd het gebied beschermd tegen zomerse overstromingen door de Rijn. Het oostelijke deel, de Veerwei, is nog steeds in gebruik als weiland en wordt in voorkomende gevallen gebruikt als feestterrein.
In het westelijk deel werd vanaf de jaren 70 tot eind vorige eeuw klei gewonnen voor de baksteenindustrie. Door de kleiwinning is het uiterlijk van het westelijk gebied sterk veranderd en zijn overal plassen ontstaan. Restanten van de vroegere structuur zijn bij goed kijken wel terug te vinden. Bijvoorbeeld in de vorm van een met meidoorns begroeid dwarsdijkje, en een nu vrijwel geheel door bomen en brandnetels
overgroeid sluisje dat vroeger gebruikt werd om overtollig water te lozen op de rivier. Er waren plannen om na beëindiging van de kleiwinning de uiterwaard verder af te graven voor de winning van zand. Door bezwaren van de milieubeweging zijn deze plannen niet doorgegaan en is de Palmerswaard blijven bestaan. In 2001 is het westelijk deel van het gebied aangekocht door Stichting Het Utrechts Landschap. We zullen vooral ingaan op de natuur in dit deel van de Palmerswaard. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe het natuurgebied verder ingericht en beheerd zal gaan worden. Er zijn onder meer plannen voor aanleg van een nevengeul. Een obstakel voor de verdere inrichting vormt de aanwezigheid van een slibstort, die eind jaren 70 werd aangelegd om vervuild baggerslib, afkomstig van de stuw bij Amerongen, op te slaan.
Plantengroei
Met het verdwijnen van de landbouw is de plantengroei sterk veranderd. Dank zij het intensieve landgebruik waren de weilanden tamelijk soortenarm. De zomerkade en het dwarsdijkje waren soortenrijker, en hier zijn nog steeds soorten van bloemrijk hooiland aan te treffen als Agrimonie, Kruisdistel en Grote bevernel. Meest in het oog vallend zijn echter de opgaande begroeiingen van wilgen en ruigteplanten die het gebied tot een ware wildernis maken. Na het wegvallen van de begrazing in de ontkleijngsperiode zijn in het gebied massaal wilgen opgekomen, vooral Schietwilg en Katwilg. In kleinere aantallen hebben zich ook andere inheemse bomen en struiken gevestigd, waaronder de Rode kornoelje, Meidoorn, Es. Ook Peer en Walnoot zijn spontaan opgekomen. Het plotseling wegvallen van beheer in combinatie met de voedselrijkdom van de bodem hebben in de voormalige graslanden geleid tot een sterke verruiging van de vegetatie. Naast inheemse ruigteplanten als Brandnetel, Grote klis, Grote kaardebol en Kruldistel komen veel exoten voor als Late guldenroede, Reuzenbalsemien, Zomerfijn straal en Smalle aster. Dat zijn soorten die in Europa ooit als tuinplant begonnen zijn, maar nu massaal voorkomen in de uiterwaarden van de grote rivieren. Een opvallende ruigteplant is de Grote engelwortel die hier aan de oevers van
de Rijn groeit. In de ondiepe kleiplassen komt een kleurrijke moerasvegetatie voor met daarin soorten als Zwanenbloem en Kattenstaart. De steilrand aan de noordkant van de Palmerswaard is van oudsher begroeid met eiken, essen en iepen. Dit is het zogenaamde hardhoutooibos, zo genoemd omdat in vergelijking met wilgen en populieren (soorten van het zachthoutooibos) de bomen langzamer groeien en dus harder hout hebben. De iepen zijn helaas bijna geheel verdwenen als gevolg van de iepenziekte die deze soort landelijk bedreigt. Hier en daar steken nog dode iepenstaken omhoog tussen de sleedoorns en de bramen, die de opengevallen plekken hebben gekoloniseerd. Ook zijn er heel veel jonge iepen die opslaan vanuit de wortels van de voormalige iepenbomen. Hardhoutooibos is in Nederland, en ook in de rest van Europa, zeer zeldzaam. Daarom is de steilrand aangewezen als beschermd natuurgebied. Een bijzondere situatie omdat de steilrand geen eigendom is van de overheid of van een natuurorganisatie, maar van de bewoners van de woningen langs de Utrechtse Straatweg. Dat levert soms wel spanningen op, omdat de bewoners graag een ongestoord uitzicht willen op de uiterwaard en de Rijn.
Vogels
Door de vele plassen en rijke begroeiing is de Palmerswaard een ideaal broedgebied voor moerasvogels. Eén van de mooiste soorten is de IJsvogel. Meestal hoor je ze voordat je ze laag over het water voorbij ziet flitsen. De roep is een korte scherpe fluittoon. Er wordt genesteld in een steile oever waarin een ca. 1 meter lange gang wordt gegraven met aan het einde een nestholte. Aangezien de IJsvogel alleen vis eet en in de winter niet wegtrekt, is de sterfte bij een strenge winter met ijsvorming hoog. Dankzij de zachte winters van de laatste jaren gaat het momenteel in Nederland goed met deze soort. Ook de Blauwborst mag er wezen met zijn blauw gekleurde borst. Hier in Nederland zit midden in het blauw een witte stip, meer naar het noorden van Europa is de stip oranje. Met zijn mooie welluidende zang en korte baltsvluchten is het een opvallende verschijning. Hij begint laag in een struik te zingen en gaat steeds verder omhoog, vaak eindigend in een baltsvlucht. Andere zangvogels die hier voorkomen zijn de Kneu, Bosrietzanger, Grasmus, Kleine Karekiet, Braamsluiper en Sprinkhaanzanger. Dankzij de aanwezigheid van de plassen broeden hier ook veel watervogels, waaronder Krakeend, Kuifeend, Grauwe Gans en Nijlgans.
Overige dieren
Door de ligging aan de voet van de heuvelrug is de Palmerswaard een belangrijk voortplantingsgebied voor amfibieën. Jaarlijks worden tussen de 600 en 1000 padden overgezet over de drukke Utrechtse Straatweg die de Palmerswaard scheidt van de Heuvelrug. Vroeger kwam hier ook de Kamsalamander voor in een inmiddels dichtgegroeide sloot. Net als bij de planten komen in de uiterwaard opvallend veel exoten voor. In de plassen leven honderden rivierkreeften, die hun holletjes graven in de ondiepe oevers van de plassen. Omdat ze vooral s’nachts actief zijn vallen ze weinig op. Het gaat om de Gevlekte rivierkreeft, één van de uit Amerika geïmporteerde kreeftensoorten die onze inheemse Europese rivierkreeft vrijwel geheel hebben verdrongen. De Europese rivierkreeft is zeer gevoelig voor een schimmelziekte die door de Amerikaanse familieleden is meegenomen, en de soort is dan ook vrijwel uitgestorven. Een andere exoot is de uit China geïmporteerde Wolhandkrab, een grote krab met imposante scharen die aan de rivieroevers leeft. Voortplanting vindt plaats in de zee. Tijdens de najaarstrek (september, oktober) komt de Wolhandkrab regelmatig aan land en kan dan ook in de Palmerswaard worden waargenomen. De dichte begroeiing vormt een geschikt milieu voor kevers, sprinkhanen en rupsen die zich te goed doen aan de planten, en zich daarbij van stekels en doornen vaak
weinig aantrekken. De in de nazomer rijk bloeiende Guldenroede en Aster worden druk bezocht door bijen, hommels en vlinders. Wie goed oplet, kan hier ook de Bijenwolf zien, een graafwesp die leeft van bijen. De in de uiterwaard gevangen bijen worden meegenomen naar het holletje dat gegraven wordt in het zand van de Heuvelrug. Daar dienen ze dan als voedsel voor de wespenlarven.